Eind oktober was er in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam de presentatie van een nieuwe editie van Het communistisch manifest. Deze uitgave -en de presentatie- kwam tot stand op initiatief van Jacobin, de Nederlandse versie van het oorspronkelijk Amerikaanse Jacobin, dat in de nasleep van de Occupy-beweging het socialisme weer een duidelijke stem wil geven in het publieke debat.
De belangrijkste activiteit van Jacobin Nederland is het uitgeven van het puike Jacobin-tijdschrift (2x per jaar) en de website met commentaren en reflecties op de actualiteit. Jacobin NL heeft een eigen politieke signatuur, is onafhankelijk van politieke partijen en bewegingen, en is wars van dogmatiek en sektarische haarkloverij.
In de laatste twee
hoofdstukken bespreken Marx en Engels de verschillende socialistische
stromingen die rond 1840 in Europa en de VS actief waren. Zij concluderen dat
de communisten overal ‘iedere revolutionaire beweging tegen de maatschappelijke
en staatkundige toestanden’ ondersteunen. En eindigen het manifest met de
beroemde zinnen ‘Dat de heersende klasse sidderen voor een communistische
revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen.
Zij hebben een wereld te winnen. PROLETARIËRS ALLER LANDEN, VERENIGT U!’
Marx en Engels schreven
het manifest voor de door Duitsers gedomineerde Communisten Bond, een kleine, internationale partij die in 1847 in
Londen was opgericht en waarvan zij de belangrijkste leden waren. De bond werd
in 1852 ontbonden.
Bejubeld en verketterd
Het communistisch manifest behoort tot de top 6 van meest vertaalde boeken ter wereld. Bij publicatie in 1848 bleef het anoniem uitgegeven boekje vrijwel onopgemerkt. Het speelde geen rol bij de vele nationale, burgerlijke revoluties die in 1848 plaatsvonden. Maar met de groei van de socialistische beweging in de tweede helft van de 19de eeuw werd het steeds populairder. De tekst was -en grotendeels is- kraakhelder en begeesterend. De omvang is bescheiden en was derhalve prima geschikt voor de scholing van partij- en vakbondsleden.
De eerste Nederlandse
editie kwam in 1892 uit, vertaald door Christiaan Cornelissen.
In 1904 kwam de SDAP met
een nieuwe editie, die vertaald was door Herman Gorter, de dichter-socialist. De CPN-uitgeverij Pegasus
kwam met een eigen editie, die een reeks van herdrukken beleefde. Mijn
exemplaar is de 12de druk uit 1971.
De nieuwe uitgave van Het
communistisch manifest door Jacobin is bijzonder, omdat het een eigentijds
voorwoord en introductie heeft, een leesgids bij ieder hoofdstuk en als
sluitstuk drie essays die de relevantie van het manifest voor de sociale en
ecologische strijd anno nu beschouwen. Het voorwoord van Hannah van Binsbergen,
oprichtend hoofdredacteur van het tijdschrift Jacobin NL, werd ook afgedrukt in
het herfstnummer van De Helling, tijdschrift van het wetenschappelijk bureau
van GroenLinks.
De crux van die
noodzakelijke toevoegingen verwoordt Helmer Stoel kernachtig in de introductie:
‘Weinig teksten zijn zo bejubeld en verketterd als Het communistisch
manifest. Goed gelezen wordt het tegenwoordig minder. De kunst daarbij is
om het noch als een zuiver achterhaald tijdsdocument, noch als een heilige
tekst te zien. Het is niet vrij van tegenspraken en voorspellingen die
overduidelijk historisch onjuist zijn gebleken.’
Tien-punten program
Als we deze maatregelen nu beschouwen blijkt een aantal verrassend actueel, d.w.z. of ingevoerd, (deels) afgeschaft, dan wel ter discussie staan.
1. Onteigening
van het grondeigendom en aanwending van de grondrente tot staatsuitgaven.
De grondpolitiek was -en
is- een onderwerp van discussie in Nederland. Het centrum-links kabinet Den Uyl
viel in 1977 over de grondpolitiek. Het ging daarbij om de onteigening van
bouwgrond in agrarische gebieden ten behoeve van woningbouw. Om grondspeculatie
tegen te gaan, wilde de progressieve meerderheid in het kabinet de agrarische
gebruikswaarde van de grond nemen als basis voor vergoeding bij onteigening. De
verantwoordelijke ministers van landbouw en justitie echter hielden vast aan
vergoeding van de marktwaarde.
De vorige minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge bepleitte de modernisering van het grondbeleid om zo de urgente woningbouwopgave te versnellen. Nu kopen beleggers en ontwikkelaars ongericht landbouwgrond in de veronderstelling dat op termijn hier woningen gebouwd gaan worden. Ze kunnen de grond dan tegen een veel hogere prijs doorverkopen of doorberekenen in de prijsstelling van de woningen. Het particuliere grondbezit is een van de belangrijkste oorzaken dat de landbouwsector ongestoord kan doorgaan met het vernielen van de natuur en de woningbouw gedomineerd wordt door het kapitaal.
2.
Zware
progressieve belasting.
Deze maatregel van Marx en Engels is lange tijd gemeengoed geweest in Europa en de VS. Tussen de jaren 1930 en 1970 had de VD tot vijftig procent belasting op bedrijfswinsten, tussen de zeventig en negentig procent voor de hoogste inkomens en een erfbelasting die oploopt tot tachtig procent. In Nederland was er in 1980 een toptarief van 72%. Die liep onder het kabinet Kok terug naar 60%. In 2001 werd die schaal afgeschaft en is een vierschijvenstelsel geïntroduceerd met een bovenste schaal van 52%.
Op dit moment is de
belastingdruk schever dan ooit. De laagste inkomens betalen procentueel aan
directe en indirecte belastingen veel meer dan de hogere inkomens. Daarnaast is
de belasting op vermogen lager dan belasting op arbeid.
3.
Afschaffing
van het erfrecht.
Een actuele discussie in de vorm van de hoogte van het percentage erfbelasting. Met de toename van de grote vermogensverschillen tussen arm en rijk, en de forse stimulering van de rijksoverheid daartoe (hypotheekrente aftrek, lage belasting op vermogen), is de voortgaande verlaging van de erfbelasting een bonus voor het rijkere deel van de bevolking, waartegenover geen enkele activiteit bestaat.
4.
Confiscatie
van het eigendom van alle emigranten en rebellen
Dit moet gelezen worden tegen de achtergrond van de rumoerige periode in Europa rond 1848, waarin het gewoon was dat, afhankelijk wie er aan de macht was in een land, mensen het land werden uitgezet dan wel emigreerden.
5.
Centralisatie
van het krediet in handen van de staat door een nationale bank met
staatskapitaal en uitsluitend monopolie.
Staatsbanken zijn een bekend verschijnsel, maar de financiële markt van kredieten en allerhande andere financiële producten is in handen van particuliere banken. De bankencrisis van 2008 heeft laten zien hoe onverantwoord groot het risico is dat het beleid van particuliere banken om de meest krankzinnige financiële producten te slijten geen strobreed in de weg wordt gelegd. De banken -en hun als criminelen te bestempelen bestuurders- werden nauwelijks aangepakt. De overheden, in Nederland in de persoon van PvdA-minister van financiën Wouter Bos, schoten de banken met miljarden subsidies en leningen te hulp, uiteraard opgebracht door de belastingbetaler. En ze weigerden nadien de werkwijzen van de banken én de beloningen van hun bestuurders aan banden te leggen, laat staan het gehele zwikkie te nationaliseren.
6.
Centralisatie
van het transportwezen in handen van de staat.
Dat is lange tijd het
geval geweest, voor wat betreft het openbaar vervoer (trein, tram, bus), het
luchtverkeer en in veel mindere mate de scheepvaart. Met de opkomst van het
neo-liberalisme in de jaren 1980 is de vermarkting van publieke diensten (openbaar
vervoer, volkshuisvesting, energie- en watervoorziening, onderwijs,
gezondheidszorg) gemeengoed geworden. Met als bezwerende argumenten:
concurrentie dus lagere prijzen en meer klantvriendelijkheid. We hebben het
geweten. De fragmentatie van deze publieke diensten heeft geleid tot chaotische
taferelen in de bedrijfsvoeringen, waar managementlagen als onkruid welig zijn
gaan tieren. Internationaal opererende beleggers en fondsen zijn als
sprinkhanen op voormalige publieke voorzieningen gesprongen (sociale
woningvoorraad, huisartsposten, spoorlijnen, postbedrijven). Tarieven zijn
omhoog geschoten terwijl het loongebouw vooral uit een kelder bestaat. De
winsten zijn vaak gekmakend hoog, evenals de bonussen.
7.
Vermeerdering
van de nationale fabrieken, van de productiemiddelen, ontginning en verbetering
van de landerijen naar een gemeenschappelijk plan.
Marx en Engels bepleiten
hier een plan economie, waarin de industriële en agrarische sector in samenhang
worden beschouwd. Onduidelijk is of ze ook de nationalisatie (eigendom in
handen van de staat) of socialisatie (eigendom in handen van de arbeiders) van
bedrijven veronderstelden. Elders in het manifest, en zeker ook in latere
geschriften bepleitten zij dit, maar wellicht vonden zij dat in het kader van
deze 10 maatregelen te ver gaan.
Tot de Tweede Wereldoorlog hebben sociaal-democratische partijen in o.a. Nederland, België en Duitsland een planmatige aanpak van de economie bepleit, in Nederland bekend als het Plan van de Arbeid. Deze initiatieven waren er vooral op gericht om de massale werkloosheid te bestrijden, die als een voedingsbodem voor het fascisme werd beschouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd onder druk van de PvdA-ministers Willem Drees en Heins Vos het Centraal Planbureau (CPB) opgericht, dan onder leiding kwam te staan van Nobelprijs-winnaar Jan Tinbergen, eveneens PvdA. Hoewel met name Drees een door planning gestuurde economie bepleitte, zou het CPB zich vooral met ramingen, scenario's en beleidsanalyses bezig houden.
8.
Gelijke
arbeidsplicht voor allen, oprichting van industriële legers, vooral voor de
landbouw.
Verpaupering, grote armoede, honger en massale werkloosheid waren in de periode dat Marx en Engels het manifest schreven schering en inslag voor een groot deel van de bevolking. Deze maatregel moet in dit licht worden beschouwd, waarbij in samenhang met andere maatregelen de situatie van het proletariaat zou verbeteren. De arbeidsplicht is er overigens in algemene zin wel gekomen in de geïndustrialiseerde landen, zij het ‘verzacht’ met per land verschillende sociale voorzieningen (zoals WW, WAO, Bijstand, AOW)
9.
Vereniging
van landbouw- en industriebedrijf, aansturen op de geleidelijke opheffing van
het onderscheid tussen stad en land.
Deze maatregel is vaak
bepleit door politici van alle gezindten, met name om de verschillen tussen
stad en ‘platteland’ te verminderen. De BBB van Caroline van der Plas is de
jongste loot aan deze stam. Het BBB-program staat bol van de maatregelen die de
ondergeschoven positie van het platteland bestrijden en daarmee, ongetwijfeld onwetend,
een maatregel uit Het communistisch manifest probeert uit te voeren.
De industrialisatie van
de landbouw was in de 19de eeuw nodig om aan de voedselbehoefte van
de bevolking te kunnen voldoen.
10.
Openbare
en kosteloze opvoeding van alle kinderen. Afschaffing van de kinderarbeid in
fabrieken in zijn huidige vorm. Verbinding van de opvoeding met de materiële
productie enz
Kinderarbeid blijft een
groot probleem in lage lonen landen waar westerse maak-industrieën hun
fabrieken naar toe hebben verplaatst. Grove uitbuiting is aan de orde van de
dag. Kinderarbeid komt ook op grote schaal voor in de landbouw en sectoren zoals
horeca, schoonmaken, en midden-en kleinbedrijf. Hogere lonen voor (jong)volwassenen
is uiteraard het enige antwoord hierop. Gekoppeld aan opvang en leerplicht voor
kinderen, zoals Marx en Engels al in 1848, tegen de publieke opinie in,
bepleitten. De liberalen die na de grondwetswijziging van 1848 in de Nederlandse
regering zaten, waren voorstander van kinderarbeid. Kinderen kregen minder
betaald, waardoor Nederland goed kon concurreren met het buitenland.
Het aardige van deze tien maatregelen beschouwen, is dat de meeste, soms deels, zijn ingevoerd, dan wel nog steeds een rol spelen in discussies om problemen aan te pakken. In de actuele teksten die het manifest in de Jacobin-uitgave begeleiden wordt dan ook opgemerkt: ‘afgezien van de eerste (maatregel) , de onteigening van het grondbezit en het gebruik van grondrente voor staatsuitgaven, zijn veel van deze maatregelen niet zo radicaal als je op grond van de reputatie van Het manifest zou vermoeden.’ Maar ja, dan heb ‘je’ het manifest niet goed gelezen. Maar Marx en Engels plaatsen als zij de tien maatregelen introduceren aan de lezer, nog een interessante opmerking, nl. dat de maatregelen (in 1848, LP) ‘economisch onvoldoende en onhoudbaar schijnen, die evenwel in de loop van de ontwikkeling boven zichzelf uitgroeien en als middelen tot omwenteling van de gehele productiewijze onvermijdelijk zijn’. Realistisch als ze zijn voegen ze er nog aan toe: ‘Deze maatregelen zullen natuurlijk, naargelang de verschillende landen, verschillend zijn.
Denkend aan het Chili van Allende, het Congo van Lumumba (foto), of zelfs de beruchte 4 hervormingsvoorstellen van het kabinet Den Uyl kun je concluderen dat zelfs het doorvoeren van enkele radicale voorstellen al een dynamiek teweeg zou brengen (nl. ‘tot omwenteling van de gehele productiewijze’) die de ‘bourgeoisie’ zo’n schrik aanjoeg dat er werd ingegrepen. Allende en Loemoemba werden vermoord, het kabinet Den Uyl kwam ten val.